Er zit een klein kereltje in de trein. Tegenover hem zit een boom van een kerel. “Kunt u mij zeggen wanneer deze trein in Breukelen stopt?” vraagt het kleine mannetje.” Deze trein stopt helemaal niet in Breukelen,” zegt die grote kerel, “dit is de sneltrein naar Utrecht, die rijdt het station van Breukelen gewoon voorbij.” “Lekker is dat”, zegt het mannetje, “ik heb een belangrijke afspraak in Breukelen. Die loop ik nou mooi mis.” “Dat hoeft niet”, zegt die grote kerel, “bij het station van Breukelen wil ik je wel aan je kraag buiten het raampje houden, boven het perron. Als jij dan zorgt dat je de snelheid van de trein krijgt, dan laat ik je los.” “Zou u dat willen doen?” vraagt het mannetje. “Natuurlijk.” zegt de kerel. Zo gezegd zo gedaan. De kerel houdt het mannetje uit het raam bij Breukelen, het mannetje loopt hard over het perron mee en wordt losgelaten. Als de grote kerel in Utrecht uitstapt, ziet hij daar ineens het kleine mannetje weer lopen. “Hè”, zegt hij, “ik had je in Breukelen toch uit de trein gelaten? Wat doe jij nou hier?” “Zal ik je vertellen.” zegt het mannetje. “Ik loop daar in Breukelen over het perron nog uit te lopen… Zit er in de laatste coupé een vent die denkt dat ik de trein moet halen. En die heeft me d’r weer ingetrokken.”
Inzender: Boris