Nederlands is een vreemde taal:
Het meervoud van slot is sloten, maar toch is het meervoud van pot geen poten. Evenzo zegt men altijd één vat en twee vaten, maar zal men zeggen: één kat, twee katen? Wie gisteren ging vliegen zegt heden ik vloog, dus zegt u misschien van wiegen: ik woog. Nee, pardon, want ik woog is afkomstig van wegen, maar is nu ik voog een vervoeging van vegen? Het woord zoeken vervoegt men tot ik zocht; dus hoort bij vloeken misschien ik vlocht. Alweer mis, want dit is juist afkomstig van vlechten, maar ik hocht is geen juiste vervoeging van hechten. Bij roepen hoort riep, maar bij snoepen geen sniep; bij lopen hoort liep, maar bij kopen geen kiep. Evenmin hoort bij slopen ik sliep. Want dat woord is afkomstig van het schone woord slapen: maar zet nu niet neer: ik riep bij het rapen. Want dit komt van roepen en u ziet het terstond, zo draaien wij vrolijk in het kringetje rond. Voor raden komt ried, maar van baden geen bied: dat komt weer van bieden, ik hoop dat u ’t ziet. Ook komt hiervan bood, maar van wieden geen wood; u ziet de verwarring is akelig groot. Nog talloos veel voorbeelden kan ik u geven, want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven. Men spreekt van wij drinken, wij hebben gedronken, maar niet van wij hinken en hebben gehonken. ’t Is: ik weet en ik wist, maar schrijft u niet bij vergeten vergist. Het volgende geval is bijna te bont, want bij slaan hoort ik sloeg, niet ik sling of ik slond. Bij gaan hoort ik ging en niet ik gong of ik gond. En noemt men een mannetjesrat soms een rater? Nee, dat gaat alleen op bij een kat en een kater…
Inzender: A. van Houten